In de overlopers
worden zes (voormalige) molens beschreven. In de loop der tijd hebben er
echter zo'n 20 à 25 molens rond Koudekerke gestaan, waarvan een groot
aantal aan de grens met Middelburg. Over de molens is dankzij speurwerk
van onder andere Jan Roose redelijk veel bekend en gepubliceerd in het boekje
'Molens en Molenaars van Koudekerke'(1). De
hierin aangehouden chronologische nummering van de molens is integraal overgenomen
en ter verduidelijking met een nummer [x]
aangegeven op onderstaande kaart van Koudekerke.
De eerste vermelding
van een molen beschrijft de gedwongen verkoop van een hofstede en een korenmolen
op 10 januari 1294, die destijds in eigendom waren van ambachtsheer Wisse
Gilleszoon van Koudekerke[1]. Hij
had in de vijf voorafgaande jaren geen 'bede' aan Floris V betaald en daarom
werden zijn bezittingen verkocht. De molen stond wellicht ter hoogte van
de huidige Zuidbeekseweg aan de Gerbrandystraat te Vlissingen, zeker is
dit allerminst. Van deze hogere gelegen plek is uit overlopers wel bekend,
dat hier vóór buitenplaats Lammerenburg er werd gesticht,
een oplantmolen[18] moet hebben gestaan.
Die molen is waarschijnlijk bij het beleg van de Geuzen verwoest.
2. KAART MET MOLENS
ROND KOUDEKERKE
De oplantmolen was gelegen
in het hiernaar vernoemde 'Oplandtmuelenblock'. In de overlopers wordt bij
elk blok een korte beschrijving van het blok vermeld. Bij dit blok kunnen
we in de overloper van 1576 het volgende lezen: ”Den
Block daer oplantmolen inne plach te stane. Den heere wech legt oost, zuyt
ende noort, ende plachten noch twee blocke te wesen, Smalle Jans block ende
den block voor Smalle Jan, De welcke daer binnen begrepen zijn Ende begint
vande noordoosthouck inne Benoorden daer de oplantsche molen plach te stane.”
Enige uitleg bij deze tekst is nodig om een beeld te krijgen wat hier nu
precies wordt bedoeld. In de eerste zin wordt al duidelijk dat de molen
reeds verdwenen is omdat er wordt gesproken over het blok waar de Oplantmolen
in heeft gestaan. Dat moet ten minste voor 1576 zijn gebeurt en vermoedelijk
al voor 1574, toen aan het eind van de tachtigjarige oorlog (1572-1574)
op Walcheren de nodige schermutselingen tussen de Geuzen en Spanjaarden
plaatsvonden. Opland is hoger gelegen land. De weg tussen Vlissingen en
Koudekerke volgde en volgt nog steeds, nu als Gerbrandystraat, het tracé
van een oude kreekrug. De molen stond dus iets verhoogd in het landschap
en dat was gunstig om meer wind te vangen. Met ”Den
heere wech” wordt een doorgaande weg bedoeld. Naast de vele
(landbouw)weggetjes die er destijds bestonden, waren er herenwegen. Die
werden zo genoemd omdat ze onder de verantwoordelijkheid vielen van de plaatselijke
ambachtsheer. De heer had zowel bepaalde rechten als plichten aangaande
zijn wegen.
De opsomming van de percelen en hun eigenaren in de overloper van 1576 vangt
aan in de noordoost hoek van het blok, ten noorden van de plek waar de molen
had gestaan. Met andere woorden, de molen stond wat ten zuiden van die noordoost
hoek van het blok en kunnen we redelijk nauwkeurig plaatsen. Dat moet geweest
zijn ter hoogte van de ingang van de Zuidbeekseweg. Omdat de oostzijde van
de Gerbrandystraat tot andere blokken behoorde, moeten we de molen aan de
westzijde van deze straat plaatsen, hoogstwaarschijnlijk op de plek waar
nu de huizen staan met de nummers 69-71-73. Precies tegenover deze woningen
lag het ’Block vóór Oplantmolen’, wederom een
aanwijzing betreffende de plaatsbepaling van de molen. De molen was strategisch
gelegen op een kruising van wegen; de Zuidbeekseweg naar West-Souburg én
de weg naar zowel Vlissingen als Koudekerke.(2)
Van een tweede korenmolen, die nabij slot Ter
Hooge moet hebben gestaan, wordt in 1361 voor het eerst melding gemaakt
in de archieven van de Heeren van Voorne[2].
Een zekere Machteld beleent aan de heer Wolfaerd Jacobsone van de Hoghe
een hofstede, genaamd molenwerf te Koudekerke[3].
Het zou om dezelfde molen kunnen gaan als de molen, die in 1450 werd genoemd,
toen Adriaan van Borsele drie kwart van de opbrengst van een molen te Koudekerke
bezat[4]. Deze Adriaan kocht in 1448
slot ter Hooge. Hier wordt gedacht aan de zogenaamde 'Hoochmeulen'. In 1485
werd nog een molen nabij ter Hooge genoemd, echter werd er nu gesproken
over "De wech van de Ver-Roze molen",
de Vrouw-Roze molen. Mogelijk gaat het bij deze molen dus ook weer om dezelfde
molen[5].
Een
groot aantal molens heeft gelegen bij het Koudekerkse buurtschap 't Zand,
dat in die tijd nog doorliep tot aan de singels bij de Langevielepoort en
Vlissingsepoort van de stad Middelburg. In 1595 tot 1598 werden buiten de
singels van Middelburg de wallen aangelegd, waardoor de grond waarop de
molens stonden vanaf dat moment binnen de grenzen van Middelburg kwamen
te liggen. Toen de heren van Beveren in 1545 een stuk ambacht van Koudekerke
overdroegen aan de stad Middelburg was al sprake van een oliemolen bij 't
Zand ter hoogte van de huidige Langevielesingel 38[6].
Van deze molen wordt later in andere bronnen nog enkele malen melding gemaakt.
Bekend is, dat de molen in 1610 niet meer werkte en na 1611 wordt hij niet
meer in bronnen genoemd.
Een andere molen op 't
Zand, wordt de 'Zandmolen' genoemd. Van deze molen wordt in 1607 en 1622
melding gemaakt [7]. Deze bevond
zich achter de huidige molen 'de Hoop' op de plaats van het huidige parkeerterrein
bij het Groene Woud te Middelburg.
Volgens de hiernaast getoonde kaart van Jacob van Deventer uit 1555 heeft
op die plek ook nog een tweede molen gestaan [8].
De kaart toont ook op de hoek van de Baanstraat en Achter de Houttuinen
een molen[9]. Van deze twee 'standerd-molens'
is verder niets bekend en wordt verondersteld dat ze, tijdens het beleg
van Middelburg (1572-1574), net als vier andere molens, verloren zijn gegaan.
3. BEWERKT FRAGMENT
KAART JACOB VAN DEVENTER UIT 1550 VAN 'T ZAND
Een zevental molens heeft
gestaan in het gebied waar later het Kanaal door Walcheren is gegraven.
Het dichtst bij de Vlissingsepoort, net buiten de omwalling van Middelburg,
stond op de grens van het Koudekerks grondgebied of net hierbuiten, een
papiermolen [10]. Hiervan is bekend,
dat op 1595 aan Gegory Gillis octrooi werd verleend, echter duurde het nog
tot 1599 voordat hij de grond in eigendom kreeg waarna de molen is gebouwd
en operationeel werd. De laatste bron, die melding maakt van de molen, is
een stadsrekening van Middelburg uit 1627 waarin beschreven staat, dat de
molen in de winter er voorafgaand tot de grond toe is afgebroken. Het 'graauw
papier' dat gedurende deze periode in Koudekerke werd gemaakt was niet
populair en van mindere kwaliteit als het papier uit de Veluwe en de Zaanstreek
wat heeft bijgedragen aan het ter ziele gaan van deze molen.
4. GRAVURE
VAN PIETER BAST 'GEZICHT OP DE STAD MIDDELBURG' GEZIEN VANAF DE OUDE VLISSINGSEWEG
TE KOUDEKERKE
De tweede molen in deze uithoek
van de Heerlijkheid Koudekerke was een voldermolen [11].
In deze molen werden geweven stoffen tot lakens gestampt, wat met veel lawaai
gepaard ging. Deze molen wordt voor het eerst in 1699 in een rekening genoemd.
Opmerkelijk is, dat de molen al in 1713 blijkt te zijn afgebroken om vervolgens
in 1715 weer te zijn herbouwd. De molen heeft volgens rekeningen van de
'dubbelhondse penning' tot 1742 gedraaid.
Ten
westen van de Oude Vlissingseweg hebben van de zestiende tot in de negentiende
eeuw ook drie oliemolens gestaan. De oudste van de drie was afkomstig van
een plek bij de Noordpoort van Middelburg en werd in 1588 herbouwd bij de
Vlissingsepoort [13]. De molen was
eigendom van Hendrik Cornelis van der Welle, de latere burgemeester van
Middelburg. Nadat de molen enkele malen van eigenaar wisselde, kreeg hij
in 1641 de bijnaam 'De Admiraal'. Na ruim twee eeuwen werd de molen tenslotte
in 1801 afgebroken.
De tweede oliemolen[15] moet voor
1641 zijn ontstaan omdat deze op de kaart van Bernaerds uit dat jaar wordt
aangegeven en door Hattinga in 1750 zelfs als oliemolen wordt aangemerkt.
Deze molen wordt in bronnen aangeduid als molen 'De Paerel' waarnaar ook
de buitenplaats De
Parel is vernoemd. Op 23 oktober 1767 verkoopt Laurens Derkinderen een
huis, land en een oliemolen genaamd "De Paerel" voor
£ 2766:13:4 aan Engelbert Johan van der Mandere.(3)
In een akte uit 1796 wordt dezelfde molen aan Cornelis Nousen verkocht voor
837 Vlaamse ponden.(4)
5. DOORSNEDE VAN EEN OLIEMOLEN
In 1797 wordt de molen aangeduid
als een "Zeekere Olymolen de Parel met deszelfs
pakhuysen, en twee knegts wooningen als mede Een Speelhof met deszelfs huysinge
en Landerijen ter Nombre van 495 Roeden, idem nog 102 Roeden, samen 1 gemet
277 Roeden." Adriaan Hallfman blijkt de nieuwe eigenaar van
het complex te zijn dat hij voor 1000 Vlaamse ponden kocht.(5)
In 1801 blijkt hij echter failliet te zijn gegaan, waarna hij vertrok naar
Zierikzee en daar als boekhouder werkzaam was.(6)
Zo werd De Parel op 23 april 1801 weer verkocht, dit maal aan Jacob van
Driel en Hendrik van den Broecke, voor 1310 Vlaamse ponden.(7)
Doordat van den Broecke in hetzelfde jaar nog zijn deel van zijn eigendom
aan van Driel verkocht, is bekend, dat dit toen werd aangeduid als: "daar
bevorens de Olymolen de parel op had gestaan", waaruit kan worden
opgemaakt dat de molen in dat jaar moet zijn gesloopt.(8)
Een jaar na de bouw van de eerste oliemolen werd in 1589 nog een tweede
oliemolen gebouwd [12]. Hierover
is weinig bekend en na 1610 wordt de molen ook niet meer genoemd in bronnen
waardoor kan worden gesteld, dat deze kort hierna moet zijn verdwenen.
De derde en laatste oliemolen in Koudekerke wordt voor het eerst genoemd
in 1596 waarvan Pieter van der Haghen de eerst bekende eigenaar was [14].
In 1731 werd, voor zover bekend, de molen voor het laatst verkocht. Op de
kaarten van Hattinga uit 1750 staat de molen al niet meer afgebeeld waardoor
verondersteld moet worden, dat deze in de tussenliggende periode moet zijn
verdwenen.
Naast molens, die specifiek voor één soort bewerking werden
gebouwd zijn er ook twee molens in deze oostelijke hoek van Koudekerke gebouwd,
die voor meerdere doeleinden gebruikt konden worden. Door Jan Poley werd
in 1775 zo'n molen aan de straatweg Middelburg-Vlissingen opgericht. Hiervan
is uit 1795 een laatste vermelding bekend [16].
In 1776 blijkt Izak de Wijze een zelfde soort molen te hebben opgericht
in de ambachtsheerlijkheid [17].
Deze molen heeft in ieder geval tot 1803 bestaan toen deze door het gerecht
van Koudekerke werd getaxeerd. Hiermee is de laatste bekende molen beschreven,
die in deze oostelijke hoek nabij Middelburg in de ambachtseerlijkheid Koudekerke
heeft gelegen.
6. MOLENS OP KAART BERNAERDS
1641
7.
MOLENS OP KAART HATTINGA 1750
Dichter
bij de dorpskern van Koudekerke hebben in de loop der eeuwen nog zes korenmolens
gestaan, hiervan bestaat er tegenwoordig nog slechts één,
welke later wordt behandeld. Van de andere molens herinneren slechts veldnamen,
rekeningen, kaarten en oorkonden aan hun bestaan. Zo wordt tegenwoordig
een deel van Koudekerke de Meulhoek genoemd. Deze buurt is vernoemd naar
het oude 'de Meul'oek' wat het gebied aangaf tussen de Westmolen [19]
en het dorp. De Westmolen heeft op een belt (verhoging) gestaan in het Westmolenblok.
Op de kaart van Chr. Bernards uit 1641-1643 staat de molen aangegeven. De
kaart van Hattinga uit circa 1750 toont alleen nog de verhoging in het landschap
en de aanduiding 'Oude Molenberg'. Het is niet met zekerheid te zeggen wanneer
de molen is geslecht. Uit stukken van de raad van Vlissingen en een rekening
kan worden opgemaakt, dat eerdere sloopplannen steeds geen doorgang vonden,
maar dat de molen vermoedelijk toch tussen 1678 en 1682 moet zijn verdwenen.
Tot die tijd stond de molen aan de Dishoekseweg, daar waar nu de Koksweg
aansluit.
Ook ten noorden van Koudekerke heeft
ooit een korenmolen gestaan. Aan het eind van de Braamweg, daar waar de
Breeweg wordt gekruist in het 'Noordambacht', lag rechts van de weg in het
'Noordmolenblok' de Noordmolen [20].
Deze molen, die op een kleine verhoging op de kreekrug was gebouwd, was
in 1574 volgens de overloper van dat jaar al enige tijd verdwenen, vermoedelijk
zelfs al voor het begin van de zestiende eeuw. In de twintigste eeuw is
de oude molenwerf geëgaliseerd.
Ten oosten
van het dorp lag een zeer groot blok, dat nu nog de naam 'Oostmolenblok'
draagt. De overloper van 1622 beschrijft het blok als volgt: "Den
block daer de oostmeulen in plach te staen, zuyt tegenover daer de oostmeulen
nu staet." De standerdmolen[21],
die hier stond, werd dus de oostmolen genoemd en blijkt volgens de overlopers
al sinds 1574 niet meer te bestaan. Hij bevond zich in de uiterste noordwesthoek
van het Oostmolenblok, tegenover het huidige Meulwal, aan de zuidzijde van
de Middelburgsestraat, zoals die daar vroeger een bocht maakte rond het
Meulwal (thans doodlopend).
De opvolger
van de oostmolen werd ertegenover gebouwd en kreeg wederom de naam oostmolen
[22], en bevond zich op het Meulwal,
zoals blijkt uit de omschrijving van blok 56 in de overloper van 1622:
"Adriaen Bertholomeus block: Den block daer Willem Adriaensz.
Bartholomeus in plach te woonen ende nu de Oostmolen van Coudekerke staet
".
De molen was sinds 22 oktober 1583 eigendom van Vlissingen, dat toen ambachtsheer
was van Koudekerke. Verder is bekend, dat de molen in 1590 omwaaide, waarna
deze weer opnieuw werd opgericht of vernieuwd.
8. KAART MET MOLENS
ROND KOUDEKERKE
In 1714
werd op het Meulwal nog een nieuwe molen gebouwd. Dit was een ronde stenen
grondzeiler, gelegen op een kleine belt (verhoging)[23].
Deze molen is op 20 maart 1872 afgebrand en tegenwoordig herinneren aan
deze molen alleen nog enkele stenen, waarvan één oude molensteen
zich thans nog op het Meulwal bevindt. De molen moet ook een pelsteen gehad
hebben, want in een lijst van pachtplichtingen uit 1819 wordt Pieter Brasser
'koornmolenaar en pelder' genoemd. Bij deze molen behoorde een molenhuis,
dat in 1944 door water is verwoest. Dit huis stond ten westen van de Ter
Poorteweg, vroeger het Meulwegje, schuin tegenover de molen.
Van de oostmolen(s) en westmolen is bekend, dat deze van 1590 tot 1792 als
zogenaamde 'dwangmolens' van de stad Vlissingen dienst hebben gedaan. Dit
betekende, dat Vlissingen eigenaar van de molens was en dat ze werden verpacht
aan molenaars. Het recht op wind behoorde van oudsher aan de ambachtsheer,
een rechtstreeks gevolg van het leenstelsel. Een molen, die tot een heerlijkheid
behoorde, kon hierdoor niet los van die heerlijkheid worden verkocht. Daarmee
zou namelijk het bezit van de graaf, door wie de heerlijkheid in leen was
gegeven aan de ambachtsheer, kunnen verarmen, wat uiteraard geen gewenste
situatie was.
Tegen het einde van de achttiende eeuw werden de rechten al minder streng
gehanteerd, waardoor Vlissingen zijn ambachtsheerlijke molens kon verkopen.
Zo werd op 13 april 1792 de dwangmolen van Koudekerke aan Jan Cijsouw verkocht,
maar moest hij desondanks toch nog windrechten betalen aan Vlissingen. Aan
de verkoop waren nog meer plichten verbonden: Zo moest de koper zijn molen,
als deze zou beschadigen of vergaan, binnen twee jaar op
eigen kosten vernieuwen. Verder werd gesteld, dat alle inwoners van Koudekerke
er hun graan, afkomstig van de ambachtsheerlijkheid Koudekerke, Wellinkswerven
en alle verdere onderhorige ambachten en gehuchten, moesten laten malen.
De lokale ambachtsheer mocht volgens de koopovereenkomst alleen nog maar
andere soorten molens (laten) oprichten zoals oliemolens, pelmolens en zaagmolens,
dus geen graanmolens. Hieruit blijkt, dat de ambachtsheer van Vlissingen
garanties kon geven en daarom ook eisen kon stellen. De molenaar was namelijk
ook verplicht om al het graan van de bakkers en ingezeten te breken. Tot
slot behield de ambachtsheer het eerste recht van koop, behalve als de nieuwe
eigenaar een (aangehuwd) kind van de koper, of erfpachter was.
9. FRAGMENT
KADASTRAAL VERZAMELBLAD KOUDEKERKE 1811-1832 MET DE KORENMOLEN TE KOUDEKERKE
De Bataafse omwenteling,
en het uitroepen van de Bataafse Republiek op 19 januari 1795, hadden na
de inlijving van Vlissingen op 11 november 1807 ook belangrijke gevolgen
voor de rechtspraak op Walcheren. De steden moesten hun stadsrechten inleveren
en verloren daardoor, behalve hun zelfbestuur, ook hun bevoegdheid recht
te spreken. Hetzelfde gold voor de heerlijkheden. De ambachtsheren raakten
niet alleen hun heerlijke rechten kwijt, zoals het jacht-, wind-, veer-
en visrecht, maar ook de rechtsmacht in hun gebied. Voortaan zou de ondeelbare
Bataafse Republiek worden bestuurd door een volksvertegenwoordiging. Het
windrecht werd nu niet langer aan Vlissingen betaald. In plaats hiervan
meende de raad van Koudekerke, dat nu aan hen windrecht betaald diende te
worden. Nadat de Fransen in 1813 Walcheren verlaten hadden, werden wel weer
enkele ambachtsheerlijke rechten hersteld, zoals het visrecht, het kaprecht
en de benoeming van predikanten, maar niet het windrecht. In 1820 besloot
Vlissingen met terugwerkende kracht twaalf jaar erfpacht te innen bij molenaar
Jan Cijsouw. Dit mislukte ondanks diverse rechtszaken tot aan de Hoge Raad
toe. Gesterkt door deze gerechtelijke uitkomst werden later ook de onterecht
geclaimde windrechten door de raad van Koudekerke aan molenaar Jan Cijsouw
terugbetaald.
Tot slot is er nog één
molen, die ooit binnen de grenzen van de Heerlijkheid Koudekerke heeft gelegen
maar is verdwenen. Dit is korenmolen 'De Onderneming', welke zich op 't
Zand bevond [24]. De standerdmolen
werd in 1854 gesticht door Joannes Minderhoud, korenmolenaar op 'De Hoop'
te Middelburg. Hij liet zijn molen bouwen op een weide, met de naam 'Vuile
Bresje', toen bekend als sectie D 98 (blok 76 volgens de veldboeken). Erg
lang is hij er geen molenaar geweest, want op 21 januari 1856 verkoopt hij
zijn molen, grond en toebehoren aan Abraham van de Putte voor 11.000 gulden.
De molen veranderde hierna nog diverse keren van eigenaar. Op 1 januari
1879 krijgt Jan de Troye de molen in bezit. Jan was behalve “maalder”
(molenaar) ook molenmaker en timmerman. Jan’s vader had in 1824 een
molen te Vrouwenpolder nabij de oude begraafplaats aan de dijk naar Veere
gekocht. Deze molen brandde in 1850 af. Twee nakomelingen werden van brandstichting
verdacht en daarvoor ook veroordeeld. In 1879 breekt op 2 augustus ook brand
uit in de molen op ´t Zand waardoor deze intern geheel uitbrandde.
De toenmalige burgemeester van Koudekerke, jhr. Graaf van Lynden, schreef
een brief aan de Officier van Justitie met de opmerking: ”...de
minder gunstige reputatie der broeders den Troye zou wellicht een nader
onderzoek vanwege justitie wettigen…” Er was in die tijd
weinig maalwerk en toch werd er ’s nachts tot twaalf uur gemalen,
wellicht om zich overdag meer met timmerwerkzaamheden bezig te houden? Er
volgde een proces, echter geen veroordeling. De molen werd gedurende 1879
en 1880 door Jan de Troye herbouwd en vervolgens op 3 juni 1880 openbaar
te koop aangeboden in herberg 'Pax Intrantibus' op 't Zand. Jan den Troye
bleef timmerman en metselaar en was bovendien van 1895 tot 1898 assistent
brandmeester van de brandweer van ’t Zand.(9)
De wind koorn- en pelmolen met 4 koppel koornsteen en een pelsteen werd
bij de openbare verkoping met het bijbehorend wagenhuis en erf verkocht
aan Johannes Pleyte.(10) Hij was de laatste
molenaar, die ook in de molen woonde. Op 30 november 1893 verkocht Johannes
Pleyte zijn molen aan Pieter Dingemanse, welke op zijn beurt de molen 1902
verkocht aan Matthijs Schrier. Deze liet in 1908 de molen tot aan de stelling
afbreken en voorzien van een motor. De kap, drie zolders en de roeden werden
hergebruikt bij de toen in aanbouw zijnde molen 'De Koe' in Veere. Matthijs
Schrier had zelf geen kinderen. Zijn broer Paul was gehuwd met de weduwe
Kammeraad. Haar zoon Cornelis Adrianus kwam in 1920 bij zijn oom op de molen
werken en werd de laatste molenaar van 'De Onderneming'. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog kwam de Koudekerkse wijk 't Zand onder bestuur van Middelburg.
10. WOONHUIS IN VOORMALIGE
MOLEN OP 'T ZAND (FOTO: 14-05-2010)
De molen doorstond de oorlog
en Cornelis hield de molen in bedrijf tot 9 november 1964, toen hij de molen
aan gemeente Middelburg verkocht voor 25.000 gulden. Hierna kwam de molen
in 1972 in handen van aannemer G.P. Jobse, welke van de molen een riant
woonhuis maakte. In deze hoedanigheid bestaat het pand nu nog.
11. MOLEN DE ONDERNEMING
OP 'T ZAND (269)
12. MOLEN
DE LELIE TE KOUDEKERKE (FOTO 21-07-2003)
Om het mooiste tot het laatst
te bewaren, is er dan nog de enige thans overgebleven molen in Koudekerke:
Dit is de ronde stenen stellingmolen, die de naam 'De Lelie' draagt en tegenwoordig
de monumentenstatus bezit [25]. Op
het kaartje met de molens rond Koudekerke is te zien, dat er meer molens
direct rond het dorp hebben gestaan. Deze molens [21,
22 en 23] zijn hier al eerder aan de orde gekomen. Vaak
werd een nieuwe molen opgericht, als een oudere molen buiten gebruik was
geraakt door brand, verwoesting of verval. Zo is molen De Lelie in 1872
in opdracht van Kornelis Brasser gebouwd na een brand in de oudere molen
op het Meulwal in 1872[23].
Oorspronkelijk is De Lelie als korenmolen gebouwd en later ook enige tijd
als pelmolen in gebruik geweest. De Lelie is een 'bovenkruier met stelling'
en is de grootste molen van Walcheren. Het grondvlak van de molen is 8,65
meter in doorsnede, de 'kuip' 3,9 meter en de 'vlucht' 23,4 meter. De romp
van de molen is gebouwd van rode baksteen, welke afkomstig is van één
van de forten rond Vlissingen, dat toen juist gesloopt werd vanwege de aanleg
van het Kanaal door Walcheren en de binnenhavens bij Vlissingen. Doordat
de stenen zogenaamd 'vuil werk' waren werden ze al bij de bouw met cement
bestreken. Het maalwerk bestond uit vier steenkoppels en een pelsteen. Drie
koppels hebben een diameter van 1,4 meter. De pelsteen had een diameter
van 1,6 meter. In de gevel van de molen zijn drie gedenksteentjes opgenomen.
Op 30 september 1872 draaide de molen voor het eerst.
Op 7 augustus 1884 verkocht Kornelis Brasser de molen en bijbehorende grond
voor f 7000,- aan Cornelis de Regt, korenmolenaar te Vlissingen. Op 15 augustus
1884 begon Cornelis de Regt op de molen. Hij startte er met het bedienen
van het dorp met paard en wagen. Waarschijnlijk is toen ook de parterre
tot paardenstal verbouwd. Over vrijwel de gehele oppervlakte van de molen
lag een tussenzolder circa 1,15 meter onder de vloer van de eerste van de
vijf zolders voor opslag van hooi en stro. In 1893 liet Cornelis de Regt
door de lokale timmerman C.L. van Noppen een meelfabriek naast zijn molen
bouwen voor de aanneemsom van f 2895,-
. De twee koppels stenen werden aangedreven door een stoommachine. Hij prees
zijn producten in de Middelburgsche Courant aan en hieruit blijkt dat de
molen toen als stoommeelmolen werd aangeduid.(11)
De machine werd later vervangen door een ééncilinder gloeikopmotor.
Tot zijn dood was Cornelis baas op de molen. Hierna nam zijn zoon Gillis
Jacobus de molen over. Hij zorgde er voor, dat De Lelie in augustus 1933
de eerste molen in Zeeland was, die met een nieuw type (Dekker) wieken ging
draaien. Hierdoor werd het mogelijk ook bij minder wind te draaien. Dit
heeft later wellicht meegespeeld toen bij een zware storm op 14 november
1940 de as brak en het wiekenkruis van de molen waaide en de hele galerij
werd vernield.
13. DE LELIE EN MEELFABRIEK
TE KOUDEKERKE TIJDENS DE INUNDATIE
14. MOLEN 'DE LELIE' TE KOUDEKERKE
IN 2003
De Lelie heeft er na deze
storm lange tijd zonder wieken bijgestaan. Slechts een kale romp en twee
geïmproviseerde kleine balkons bij de stellingdeuren resteerden. Ook
de schade aan de romp van de molen is toen hersteld. Om de molen tijdens
de watertijd en na
de oorlog weer te kunnen gebruiken is een elektromotor geplaatst en is nog
lange tijd mechanisch gemaald in de molen. Bij de inundatie van Walcheren
in 1944 is de ruwoliemotor, die de stoommotor verving, in de meelfabriek
verloren gegaan. De meelfabriek zelf doorstond de watertijd, maar het molenhuis
is helaas in 1944 vergaan.
Na de oorlog maalde De Lelie voort, al verminderde het aanbod van te malen
graan door een veranderende bedrijfsvoering. Op 3 november 1953 kwam de
zoon van Gillis de Regt, Cornelis de Regt in het bedrijf en nam dit op 28
augustus 1956 over. Cornelis' zoon, Jan Willem de Regt, kwam op zijn beurt
als firmant in 1962 in de zaak en nam deze in 1967 over, waarna hij vanaf
1969 ook eigenaar van de molen werd. In deze periode nam de belangstelling
voor molens en het behoud ervan toe. In 1962 werd door de gemeente ook al
eens nagedacht aan overname en restauratie en er werd zelfs een begroting
gemaakt.
Het duurde echter nog tot
1975 voordat de toenmalige gemeente Valkenisse (waar Koudekerke toen onderdeel
van uitmaakte) over ging tot de daadwerkelijke aankoop van de molen. Hierna
werd een plan tot herstel van de oorspronkelijk molen gemaakt. De molen
werd in de jaren 1979 tot 1981 gerestaureerd door de firma Staver uit Almkerk.
Tijdens de renovatie werd de stelling gemaakt en kreeg deze een diameter
van 14,8 meter. De stellingzolder, steenzolder, luizolder en kapzolder werden
geheel vernieuwd. De romp werd door de lokale aannemer Flipse in de steigers
gezet, waarna het pleisterwerk werd afgekapt en vernieuwd. Na een behandeling
met een waterkerende laag werd de molen voor de eerste maal witgeschilderd.
Daarna werden de roeden en oud-Hollandse ophekkingen aangebracht, waarna
de molen op 27 oktober 1981 weer in z'n oude glorie hersteld was en weer
met behulp van wind rond kon gaan. Hierna werden de steenkoppels en pelsteen
afgesteld, waarna op 3 april 1982 de molen officieel in gebruik werd gesteld.
15. MOLEN 'DE LELIE'
TE KOUDEKERKE IN 2002
In 1998/99 zijn
nog diverse balken gerepareerd en is de molen opnieuw gepleisterd. In de
zomer van 2005 zijn de keerklossen en roedwiggen, die slecht waren, vernieuwd.
Ook is het gaandewerk (sporing van de wielen e.d.) nagekeken. In 2006 heeft
de molen, als gevolg van de slechte staat van het staartwerk, nauwelijks
meer gedraaid. In augustus 2007 zijn de staart en het achterkeuvelens vrijwel
geheel vernieuwd, waarmee weer sprake was van een maalvaardige molen. Momenteel
wordt er, bij voldoende wind, op zaterdagen door H.J. Corbijn gemaald en
is de molen te bezichtigen.
Hier ziet u het molenaarshuis, dat reeds
in 1809 tegenover het Meulwal, aan het begin van de huidige Ter Poorteweg,
stond. Destijds stond er een molen op het Meulwal. Toen die molen in 1872
afbrandde werd ter vervanging de, hier op de achtergrond nog net zichtbare,
molen 'De Lelie' gebouwd volgens nieuwere regelgeving, op circa vijfenveertig
meter van de openbare weg. Er werd toen ook een nieuw woonhuis gebouwd achter
het oude molenaarshuis. Dit huis werd sinds 1911 door W. Wielemaker en zijn
gezin bewoond. De woning is bij de inundatie van 1944/45 verloren gegaan.
Het nieuwe woonhuis staat er tot op de dag van vandaag nog. Een verzameling
van foto's van 'De Lelie' vindt u hier.
Lees verder.
bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1: Sjoerd de Nooijer
afb. 2: Sjoerd de Nooijer
afb. 3: beeldbank ZA ZI-I-0294
afb. 4: beeldbank ZA ZI-II-0224
afb. 5: molendatabase
afb. 6: atlas hattinga, deel 8, 1750
afb. 7: kaart bernaerds (ZA), 1641
afb. 8: Sjoerd de Nooijer
afb. 9: verzamelplan, 1811-1832
afb.10: Sjoerd de Nooijer
afb.11: archief Jan Roose
afb.12: Sjoerd de Nooijer
afb.13: beeldbank ZA ZI-P-09997
afb.14: Sjoerd de Nooijer
afb.15: Sjoerd de Nooijer
afb.16: archief Jan Roose
geraadpleegde bronnen:
- Roose, J., Molens en molenaars van Koudekerke, Koudekerke, 1983
- Broeke, M. van den, rust en werk, bedrijfsgebouwen met buitenverblijven op Walcheren, De Wete. nr. 4, 2007
- Simons, J., De molen bij Paauwenburg, Klaver Vier, nr. 1, 2011
- Jaco Simons
- Zeeuws Archief (ZA)
- kaart C. Bernaerds, Atlas Hattinga Zeeland (ZA) inv.nr. 12 en 13
- www.krantenbankzeeland.nl
- www.molendatabase.nl
- www.watwaswaar.nl
toelichting afbeelding 3:
Gravure door Pieter Bast 'Gezicht op de stad Middelburg', in 1595 vanuit het zuiden, vanaf de Vlissingseweg, met personen op de voorgrond o.a. met een valk, molenaar bij molen, de wapens van Zeeland en Middelburg en cartouche
voetnoot 1:
Een compleet overzicht van de 25 molens rond Koudekerke staat in het boekje 'Molens en molenaars van Koudekerke', door Jan Roose.
voetnoot 2:
bron: Jaco Simons
voetnoot 3:
bron : Archief Rekenkamer van Zeeland D 69471, Transporten onroerend goed Walcheren (2) 1757-1805
voetnoot 4:
bron: Archief Rekenkamer van Zeeland D 69751, Transporten onroerend goed Walcheren (2) 1757-1805
voetnoot 5:
bron: Archief Rekenkamer van Zeeland D 69761, Transporten onroerend goed Walcheren (2) 1757-1805
voetnoot 6:
bron: Adriaan Halffman en de oliemolen 'De Parel' in 'Van Zeeuwse Stam' blad van de Zeeuwse afdeling van het NGV juni 1990 p.91-94.
voetnoot 7:
bron: Archief Rekenkamer van Zeeland D 69811, Transporten onroerend goed Walcheren (2) 1757-1805