We maken weer
even een stap terug in de tijd. Voordat Walcheren z'n definitieve vorm kreeg
was het een schorrengebied, dat zich langzaam vulde met klei en zand. Men
leefde van de visserij en veehouderij. Op de met gras begroeide poelgronden
werden schapen gehouden en doordat men schapenmest in grote hoeveelheden
in de nederzettingen deponeerde en vermengde met stro, kwamen deze poelgronden
na verloop van tijd steeds hoger te liggen.
Ondanks de beruchte St. Elisabethsvloeden van 1404 en 1421 bleef Walcheren
tot de inundatie van 1944 gespaard van overstroming. De tweedeling in het
landschap van poelgronden en kreekruggen, heeft het latere grondgebruik
van Walcheren bepaald: de kalkrijke zavelige kreekruggen werden gebruikt
als akkerland en de kalkarme kleiige poelgronden als wei- of hooiland. Door
de lage ligging, de bodemgesteldheid en het gebrek aan mogelijkheden voor
de afvoer van water, waren de poelgronden de natste en minst productieve
gronden welke elke winter onder water kwamen te staan. Aan dit verschijnsel,
dat tot 1930 voorkwam dankt de Waterhoek zijn naam.
1. DE WATERHOEK IN DE
ZOMER VAN 1927
Het Panorama van Walcheren
(1) dat (vermoedelijk) Antoon van Wijngaerde
omstreeks 1550 maakte, is het oudste bekende schilderij waarop een betrouw-
bare weergave is te zien van Walcheren. Dit ruim tien meter lange met waterverf
vervaardigde panorama beslaat de gehele Walcherse kustzone en geeft een
indruk van de voor die periode kenmerkende activiteiten in de kustzone waarbij
voor de visserij een hoofdrol lijkt te zijn weggelegd. Aan de agrarische
activiteiten is op het doek vrij weinig aandacht besteed, echter er was
in deze periode al wel degelijk sprake van, aangezien Walcheren belangrijk
was vanwege de graanproductie. Enkele molens op het doek refereren daar
aan.
2.FRAGMENT PANORAMA
VAN WALCHEREN NABIJ KOUDEKERKE UIT 1550
Op de tuin bij kasteel Westhove
na, is er in het landschap op het panorama uit 1550 nog weinig te ontdekken,
dat doet denken aan het ingrijpen van de mens in het landschap en lijkt
het nog een woeste bedoening. Rondom de dorpen is soms dicht bebost gebied
aangegeven, afgewisseld met weidegebieden. Opvallend zijn de, soms nog grillige
waterpartijen, welke duiden op oude waterlopen en sprinken, zo ook nabij
Koudekerke en Dishoek. Het geheel geeft een idyllisch beeld.
Vanaf de derde eeuw overstroomde
het veenpakket in Zeeland regelmatig. Op het veen werd zo een laagje klei
afgezet waardoor de veenlaag onder de kleilaag steeds zouter werd. Dit zouthoudende
veen wordt 'darink' genoemd, maar ook wel daring, darg of derrie. Darink
vormde de grondstof voor de veenzoutproductie. Deze vond vanaf 900 tot 1400
in Zeeland plaats, zo ook op Walcheren (2).
Zeeland was in deze periode een van de grootste zoutproducenten in de wereld.
De zoutwinning vond in de eerste plaats binnendijks plaats, waardoor in
Zeeland vele duizenden hectaren veenhoudende grond zijn ontgraven waardoor
dalingen van het maaiveld zijn ontstaan van 1 tot 2 meter, afhankelijk van
de gehele of gedeeltelijke afgraving van de darink en het terugstorten van
de klei. Het weggraven (moerneren, darinkdelven) van de darink gebeurde
in putten nadat de kleilaag verwijderd was. De nog natte darink werd in
blokken te drogen gelegd op open stapels, waar de wind gemakkelijk doorheen
kon blazen. Voordat de gedroogde zouthoudende 'turf' verbrand werd, stapelde
men de veenblokken op tot brandhopen.
3. VEEN TEN NOORDEN
VAN KOUDEKERKE
Het branden van de
zoute turf tot as noemt men 'zelbarnen' of 'selbernen'. De as heet
zel, zelle of sel. De zel ging in zakken naar de zoutketen, waar de
eigenlijke zoutwinning plaatsvond. Hierbij werd het zout uit de zel
opgelost waardoor pekel werd verkregen, welke vervolgens werd ingedampt
waardoor men zout over hield. In de loop van de vijftiende eeuw werd
de zoutproductie op basis van de gedolven darink verdrongen door de
raffinage van geïmporteerd ruw zout. Daarnaast werd het darinkdelven
en turfsteken voor brandstof aan banden gelegd vanwege de aanslag
op de waterhuishouding. Na dit verbod werden langs binnenwegen bomen
en struiken aangeplant om te kunnen voorzien in voldoende brandstof.
Hierdoor ontstonden de voor Walcheren zo karakteristieke met hagen
begroeide, binnenwegen. Van de veen- en zoutwinning bij Koudekerke
waren tot de inundatie en herverkavelingen sporen in het landschap
te vinden. Lees
verder.
bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1: archief Jan Roose
afb. 2: museum plantin-moretus
afb. 3: Sjoerd de Nooijer
afb. 4: Sjoerd de Nooijer
geraadpleegde bronnen:
- Museum Plantin-Moretus
- Heemkundige Kring Walcheren, De veldnamen van Koudekerke, Middelburg, 1980
- Vervloet, J.A., Inleiding tot de historisch geografische cultuur- landschappen, in landschaps- studies 4, Wageningen, 1984
- Bos, K. en Bosch, J.W., Landschapsatlas van Walcheren, Inspirerende sporen van tijd, Koudekerke, 2008
toelichting afbeelding 2:
Zelandiae Descriptio (Beschrijving van Zeeland), met de weergave van Walcheren door Antoon van Wijngaerde.
toelichting afbeelding 3:
foto is genomen op 2 april 2005 na graafwerkzaamheden bij een perceel aan de Braamweg waarbij oude veenlagen dicht onder de oppervlakte zichtbaar zijn geworden.
voetnoot 1:
Het panorama is in bezit van het Antwerpse museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet