Landschappelijk
heeft de inundatie van Walcheren in 1944 zeer grote invloed gehad. Wat achterbleef
na een jaar lang eb en vloed was een kaal en desolaat landschap. Na het
droogvallen werden de mijnenvelden geruimd en nog aanwezige rommelasperges
verwijderd waardoor landbouwgronden weer toegankelijk werden. Het daadwerkelijke
herstel van het cultuurlandschap vroeg om ingrijpende maatregelen waarmee
in 1945 door de Snelcommissie werd begonnen. Uit een vooroorlogse inventarisatie
bleek namelijk dat de verkaveling erg versnipperd was en ook zeer oneconomisch.
Verder lagen percelen verspreid en waren landbouwwegen onverhard en veelal
doodlopend.
1. TOPOGRAFISCHE KAARTEN
UIT 1925 EN 1949, WAARNEEMBAAR IS DE AFNAME VAN DE BEPLANTING NA DE INUNDATIE
Streekplansamensteller De Ranitz leek
het noodzakelijk om de versnipperde landbouwpercelen samen te voegen en
de infrastructuur en waterhuishouding te verbeteren. Hem stond een nieuw
landschapsbeeld voor ogen waarbij naast landbouw ook plaats moest zijn voor
recreatie, waardoor natuurschoon beschermd moest worden en de bouw van zomerwoningen
en villa's in de duinen en bossen moest worden verboden. Bij de herinrichting
van Walcheren werd de geomorfologische structuur als uitgangspunt genomen
en werden nieuwe wegen net als voorheen op de kreekruggen gepland en kreeg
de aanplant van groen veel aandacht in de planvorming. Daarnaast werd er
rekening gehouden met ontwikkelingsmogelijkheden voor industrie en recreatie.
De noodzakelijke herverkaveling van Walcheren bleef bij de planvorming nog
onderbelicht maar werd later geregeld via een noodwet (Herverkavelingswet
Walcheren 1947). Door de wet werd het mogelijk gronden snel te onteigenen,
bedrijven te verplaatsen en kleine boerenbedrijven te saneren. Verder werd
hierin vastgelegd dat kavels ontsloten dienden te worden via een (verharde)
openbare weg. Dit had grote gevolgen voor de infrastructuur op Walcheren
die daardoor een grote herziening kreeg. De doorgaande wegen bleven zo veel
mogelijk via de dorpskommen lopen omdat men verwachtte dat de verkeerstoename,
die zich in de rest van Nederland zou gaan voordoen, op Walcheren achter
zou blijven. Om de doorstroming buiten de kernen te bevorderen werden bochtafsnijdingen
van bestaande wegen doorgevoerd, zo ook ten westen van Koudekerke in de
Duinstraat.
De ontwerper van het landschapsplan was landschapsarchitect Nico de Jonge
van Staatsbosbeheer. Hij ontwierp een nieuw landschap waarin openheid werd
afgewisseld met besloten delen waarbij hij zich liet inspireren door de
achttiende-eeuwse kaarten van Hattinga. Onderlangs de duinen tussen Zoutelande,
Dishoek en Vlissingen werd een recreatieweg aangelegd en de wegen over de
kreekruggen tussen de dorpen werden voorzien van hoge laanbeplanting welke
enerzijds de gewassen en anderzijds de fietsers uit de wind moesten houden.
De lokale wegen werden beplant met lagere boom- en struikbeplanting waaronder
iepen en de meidoorn. Hierdoor ontstond een coulisselandschap. Het gebied
tussen Koudekerke en Dishoek vormde echter een uitzondering op deze regels.
Hier werd de beplanting dichter aangebracht waardoor een intiemer karakter
werd verkregen. De perceelsgrenzen werden bij de herinrichting van Walcheren
niet opnieuw voorzien van meidoornhagen, deze pasten niet meer in de rationelere
bedrijfsvoering. In 1958 werd de herinrichting van Walcheren voltooid. Een
aantal gezinnen vertrok als gevolg van de herinrichting naar de Noordoostpolder,
zodat de bedrijfsomvang van de overgebleven bedrijven kon toenemen.
2. TOPOGRAFISCHE KAARTEN
UIT 1949 EN 1962, DUIDELIJK IS HET VERSCHIL NA DE VOLTOOIING VAN DE HERINRICHTING
De nieuwe beplanting van Walcheren moest
aansluiten bij de inheemse soorten zoals de zwarte en witte els, de kurkiep,
de esdoorn, de vlier, de hazelaar, de es en de meidoorn. De keuze voor de
iep en meidoornhaag bleek jaren later echter geen gelukkige, doordat de
wortels van de iep eerst de meidoornhagen verdrongen en later werd de boom
zelf getroffen door de iepziekte wat tot grootschalige kap op Walcheren
heeft geleid.
Verder werd de beplanting rond bestaande buitenplaatsen hersteld en werd
de oprichting van nieuwe buitenplaatsen en de herbeplanting van boerenerven
gestimuleerd. De Walcherse tuinarchitect C.P. Broerse werd bij de uitvoering
van veel plannen betrokken. Hij werkte tot 1955 aan zo'n 300 projecten op
Walcheren waaronder enkele buitenplaatsen in Koudekerke: Toornvliet, Ter
Hooge, Moesbosch en Der Boede. Deze hadden sterk te leiden gehad onder de
Duitse bezetting en de daaropvolgende inundatie.
3. FOTO VAN BUITENPLAATS
TER HOOGE NA DE INUNDATIE VAN 1944 VOORDAT MET DE HERPLANT IS BEGONNEN
De eerste naoorlogse
uitbreiding van het nabijgelegen Vlissingen was de wijk Middengebied. Hiermee
werden ook gelijk de standsgrenzen van de stad bereikt waardoor het stadsbestuur
van Vlissingen genoodzaakt was wederom buiten de stadsgrenzen te kijken
naar expansiemogelijkheden om in de grote woningbehoefte te kunnen voorzien.
Het reeds in de oorlogsjaren bedachte plan voor de bouw van de Vlissingse
wijk Paauwenburg werd zodoende in 1966 alsnog doorgevoerd waardoor de grenzen
van Koudekerke voor de laatste keer werden verlegd. Lees
verder.