De Westerschelde
is ontstaan uit de Honte en had al spoedig een vrij brede monding aan zee.
Nadat de Honte in de loop van de dertiende eeuw een verbinding kreeg met
de Schelde, werd de zee-arm nog breder en werden eilanden, zoals Wulpen
en Coesant, door de zee opgeslokt en ontstond de Westerschelde.
Ook de duinen aan de zuidwestkust van Walcheren hebben zich door de steeds
breder wordende Westerschelde en door vrij spel van de wind steeds verder
landinwaarts verplaatst. Zo is bekend dat de duinen, tussen 1331 en 1490
bij Koudekerke ca. 223 meter landinwaarts verstoven en dat delen van Zoutelande,
Westkapelle en Vlissingen zelfs in de zee zijn verdwenen. Na 1600 namen
de verstuivingen sterk af doordat men beschermende maatregelen trof die
afslag en verstuiving tegen gingen. De kuststreek, die in de romeinse tijd
bewoond moet zijn geweest, is dan al grotendeels in zee verdwenen.
1. KAART VAN ZEELAND
OMSTREEKS 1300
De duinstrook
aan de zuid-westzijde van Walcheren kende van oudsher enkele zwakke plekken,
waar kreken hun water door de duinenrij richting zee afvoerden. Onder andere
tussen Zoutelande en Valkenisse en ten zuiden van Dishoek was de jonge duinenrij
hierdoor smal en laag. Het buurtschap Dishoek in Koudekerke dankt zijn naam
aan een dijk, die hier omstreeks 1293 moet zijn aangelegd. Dishoek is een
verbastering van 'Dyckshoecke', wat de plek aangaf van de overgang van de
jonge duinen in de dijk welke vervolgens in de richting van Vlissingen liep
(zie kaart).
Tot het einde van de dertiende eeuw was de zorg voor de bescherming van
het eiland vooral een lokale aangelegenheid. Na 1290 ontstond het 'dijkgraafschap
Walcheren' en viel het beheer van de watergangen, dijken en duinen van heel
Walcheren onder een centraal bestuur, dat de gezamenlijke belangen behartigde.
Het dijkgraafschap werd echter al op 1 april 1323 in twee delen gesplitst
toen graaf Willem III de ambachtsheer Jan Hendrik Beudvriedzoon tot dijkgraaf
van de zuidzijde van Walcheren benoemde. Hieronder viel vanaf dat moment
ook de heerlijkheid Koudekerke. De rol van de lokale ambachtsheren was hiermee
niet uitgespeeld. Zij bleven betrokken bij de aanstelling van dijkgraven,
de vaststelling van de dijk- en wateringsgelden en de uitvoering van waterstaatkundige
werken binnen hun gebied.
In 1357 werd het dijkgraafschap van de zuidzijde van Walcheren verder opgesplitst
en ontstonden hieruit de 'Zuidwatering' en 'Westwatering'. De scheiding
van deze wateringen werd tussen Oost- en West Souburg getrokken. Koudekerke
viel vanaf dat moment net als Oud-Vlissingen en West-Souburg, onder de Westwatering.
In de vijftiende eeuw maakten West-Souburg en Oud-Vlissingen zich los van
de Westwatering waardoor een verdere versnippering optrad. Alle dijkgraafschappen
werden namens de graaf bestuurd door een college van dijkgraaf en gezworenen.
2. DUINEN
BIJ DISHOEK (KOUDEKERKE) IN 2009
Wat betreft de
afwatering van Walcheren was de versnippering van de dijkgraafschappen geen
probleem, echter voor de dijkzorg, waarmee zij ook belast waren, vormde
deze opsplitsing wel een risico omdat heel Walcheren kon onderlopen als
zich een probleem in een van de Wateringen voor deed. Op 19 oktober 1355
draagt graaf Willem V aan baljuw, burgemeesters, schepenen en raad van Middelburg
de leiding en zorg voor de watergangen en dijken op omdat de ambachtsheren
op dat moment niet eensgezind hun taken tot bescherming van het eiland uitvoerden.
Dat de dijkzorg in die periode centraal geregeld was, blijkt na stormvloeden
in 1374 en 1393, als de dijk bij Dishoek op doorbreken staat. Onder leiding
van het bestuur te Middelburg werd deze dijk vervolgens hersteld. In 1396
wordt Walcheren ondanks die herstelwerken toch getroffen door een overstroming
en is de dijk bij Dishoek zo zwaar beschadigd, dat deze niet meer door de
gewone dijkplichtigen kan worden hersteld. De graaf machtigde toen de abt,
de heer van Veere (Hendrik I van Borsele), Klaas van Borsele van Brigdamme
en de stad Middelburg om waar nodig inlaagdijken aan te leggen op kosten
van het gehele eiland. In de jaren hierna worden bij Dishoek diverse malen
herstelwerkzaamheden uitgevoerd, waaronder een dijkverhoging in 1403.(1)
Naast de aanleg van dijken werden de duinen vanaf de zestiende eeuw beschermd
door de aanleg van zogenaamde paalhoofden. Deze rijen paalhoofden kennen
hun oorsprong omstreeks 1540, toen de inwoners van Westkapelle de vorst
om een dijk vroegen, om hun kant van het eiland te versterken. Ter bescherming
van deze dijk werden toen rijen palen haaks op de kust in het zand geplaatst.
Sinds die tijd zijn de rijen gestaag uitgebreid over de rest van de Walcherse
kust. Door de sterke stroming vlakbij de kust, zijn ze ook op het strand
bij Koudekerke geplaatst om daar duinafslag te beperken. Het duin biedt
ook nu nog uitzicht over de vaargeulen. De grote zeeschepen varen zo dicht
langs de kust, dat het lijkt of ze aangeraakt kunnen worden.
Bij
Dishoek vinden we de hoogste duinen van Zeeland en die waren ook vroeger
al een belangrijk herkenningspunt. In 1579 werd ter bescherming van Walcheren
op bevel van de toenmalige gouverneur van Walcheren, de heer Alexander de
Haultain, gestart met de bouw van een negental wachthuizen, waaronder die
bij Dishoek en de
Vijgeter. Vanuit
deze wachthuizen opereerde de landwacht en kon men de scheepvaart in de
gaten houden en werd ook de terugkomst van de Oost-Indiëvaarders aan
de bewindhebbers van de V.O.C. gemeld.
Bij deze wachthuizen werd
doorgaans op een hoog duin een baken geplaatst dat bestond uit een paal
met zijlatten en later ook een olielamp waardoor men zo´n 'kaap' dan
van grote afstand kon herkennen.
Schilder Pieter Saegers heeft in 1699 een stadsgezicht op Vlissingen gemaakt,
dat tegenwoordig onderdeel uitmaakt van de collectie van het Zeeuws Maritiem
muZEEum. Op dit doek is naast de stad Vlissingen ook een deel van het Walcherse
achterland en een gedeelte van de kustlijn zichtbaar. Hierop vallen de hoge
duinen en het baken bij Dishoek op. Het baken dat staat afgebeeld, zal qua
formaat enigszins overdreven zijn.
3. STADSGEZICHT OP VLISSINGEN DOOR
PIETER SAEGERS IN 1699
4. GEZICHT OP HET WACHTHUIS TE
DISHOEK IN 1674
5.AANGIFTE BAKENS OP ATLAS VAN
LOON (1664)
De hierboven getoonde afbeelding
van het wachthuis te Dishoek uit 1674 laat een versterking met kantelen
zien waarachter kanonnen zijn geplaatst en het baken, dat hier waarschijnlijk
reële proporties kent. Achter het wachthuis is de vlootformatie van
Michiel Adriaenszoon de Ruijter zien, voor zijn vertrek naar Martinique.
Dankzij de wachthuizen te Dishoek
en de Vijgeter wist
Frans Naerebout met een groepje vissers eens 81 opvarenden van een zinkende
Oost-Indiëvaarder te redden.
Op de Atlas van Loon uit 1664 staan de wachthuizen bij Dishoek
en de Vijgeter aangegeven
met een symbool, dat ergens doet denken aan een galg. Dit symbool moet echter
de eerder genoemde bakens voorstellen. Ze worden op deze kaart aangegeven
als een lange paal met een soort hefboom waaraan een (brandende) takkenbos
omhoog kon worden gelaten. Dit symbool moet dus niet verward worden met
een galg, die overigens wel degelijk in deze buurt bestaan heeft. Op het
grondgebied van Koudekerke heeft namelijk sinds 1587 ook nog een galg van
Vlissingen gestaan. Er zijn nog diverse veldnamen, die hier aan herinneren:
't Galgeweitje, de 'Oge Weitjes en 't Galgeland. Verder bestaat er tegenwoordig
nog een straatnaam: De Galgeweg. Tot slot is er ook nog een deel van het
Oostgat dat de naam Galgeput draagt.(2)Lees
verder.
bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1: beeldbank ZB 46819
afb. 2: Sjoerd de Nooijer
afb. 3: Pieter Saegers, 1699
afb. 4: beeldbank ZA ZI-II-0145
afb. 5: atlas van loon, 1664
geraadpleegde bronnen:
- Henderikx, P.A., Land, water en bewoning, Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum, 2001
- Heemkundige Kring Walcheren, De veldnamen van Koudekerke, Middelburg, 1980, P.81
- Jaco Simons
- Zeeuws Maritiem muZEEum
- Zeeuws Archief (ZA)
- Zeeuwse Bibliotheek (ZB)
voetnoot 1:
bron: P.A. Hendrikx P. 153-156
voetnoot 2:
bron: Heemkundige Kring Walcheren, De veldnamen van Koudekerke, Middelburg, 1980, P.81