Boerderij Groot
ter Hooge is gelegen in de directe nabijheid van het kasteel
Ter Hooge. Op de Visscher-Roman kaart uit 1655 staat de boerderij schematisch
aangegeven en ook in de overloper van 1674 wordt bij kasteel ter Hooge melding
gemaakt van een hofstede met een boomgaard, bos, dreef, duivenkeet en weiden,
welke toebehoren aan jhr. Pieter van Borssele - Van der Hooge. Aangenomen
wordt, dat de boerderij toen al enige tijd bestond en al geruime tijd behoorde
bij het adellijke bezit. Lange tijd zijn de eigenaren van kasteel
Ter Hooge ook eigenaar van de hofstede Groot ter Hooge.
Jan van Borssele laat na 1751, als hij het kasteel na een brand grondig
laat verbouwen, ook de oude en dan vervallen poort genaamd 'Noord-Hooge'
slopen. Deze poort bevond zich nabij de boomgaard en de hofstede. Op schilderijen
uit die periode staan de boerderij Groot ter Hooge, de poort en de boomgaard
niet aangegeven. Op de kaart van de gebroeders Hattinga uit 1750 staan het
woonhuis en de duivenkeet wel aangegeven, echter de schuur nog niet. Deze
staat voor het eerst op een kaart van Willem de Meester uit 1752 aangegeven.
Hierop is, naast een ontwerp van de nieuwe tuinaanleg rond Ter Hooge, ook
de boomgaard en weiden rond de hofstede aangegeven.
In 1764 komen Ter Hooge en alle daarbij behorende gronden en gebouwen na
het overlijden van Jan van Borssele in bezit van mr. Cornelis Kien van Citters.
Het kasteel en de boerderij blijven vervolgens zo'n 40 jaar in zijn bezit.
Op 6 november 1805 stierf Cornelis Kien van Citters waarna Ter Hooge door
zijn erfgenamen werd verkocht aan Daniël Jaques de Superville koopman
te Middelburg, voor f. 45.000,-. De verkoop betrof in totaal 153 gemet en
267,5 roeden, met naast het kasteel ook de in Koudekerke gelegen hofsteden
Groot ter Hooge en Klein ter Hooge en het kleinere hofje Wittenberg, dat
gelegen was in het Stad Middelburg Ambacht. Nog voor deze verkoop was 50
gemet en 144 roeden op naam gesteld van Vrouwe Suzanna Maria van Hogendorp.
3. HOFSTEDE
GROOT TER HOOGE IN DECEMBER 1961
In het begin
van de negentiende eeuw is de uit Grijpskerke afkomstige Cornelis Verhage
waarschijnlijk de eerste pachter die hofstede Groot ter Hooge van de eigenaar
van Ter Hooge pacht. Hij woonde sinds 3 mei 1815 met zijn vrouw Elizabeth
van Westen in Koudekerke, op adres B.60. Aangenomen wordt dat hij de periode
hierna, als pachter op de hofstede gewoond en gewerkt heeft. Uit het bevolkingsregister
valt namelijk op te maken, dat hij tot zijn dood verbleef in huis wijk C58,
wat overeenkomt met hofstede Groot ter Hooge. Cornelis en Elizabeth overleden
kort na elkaar, beiden op 41-jarige leeftijd: Elizabeth op 22 april 1829
en Cornelis op 20 juni 1829. Na zijn dood werd in de Middelburgsche Courant
van 20 juli 1929 de verkoop aangekondigd van een aantal paarden, koeien,
andere beesten, landbouwwerktuigen en huisraad welke op 14 juli 1829 zou
plaatsvinden. Van een verkoping van de hofstede was bij deze publieke verkoping
geen spake.(1) Wie hierna tot 1836 de hofstede
en boerderij bewonen is nog niet duidelijk. Vanaf 1 maart 1836 was Lourus
Dingemanse pachter op de hofstede. Hij was getrouwd met Leintje Midavaine
en samen kregen ze zes kinderen. Vanaf 1836 voegde zich als dienstmeid hierbij
de dochter van Cornelis Verhage: Tannetje Verhage. Zij was op 16 mei 1836
met landman Pieter Dekker getrouwd en woonde samen met hem in Koudekerke
op het adres C9. De eigenaar van kasteel ter Hooge, Daniël Jaques de
Superville overleed in 1846, waarna zijn neef Daniël Marinus van Dusseldorp
de Superville eigenaar werd van Ter Hooge en de bijbehorende gebouwen.
Daniël Marinus van
Dusseldorp de Superville was rechter in de arrondissementsrechtbank te Middelburg
en verkocht kasteel Ter Hooge 10 jaar later, op 1 oktober 1856, aan Henri
Dignus von Brucken Fock. Deze was grootgrondbezitter en lid van de Centrale
Directie van de Polder Walcheren. De kapitale hofstede Groot ter Hooge,
gelegen op adres C.58, met daarbij behorende gebouwen, wei- en bouwland,
boomgaard, dreef en sprink met een gezamenlijke grootte van 39 bunders,
40 roeden en 50 ellen, was niet bij de verkoop van het kasteel aan Henri
Dignus von Brucken Fock inbegrepen, want deze werd enkele maanden hiervoor,
op 19 maart 1856, bij een openbare verkoop door de notarissen Pieter van
der Graft en Pieter Loeff afzonderlijk verkocht aan landman Pieter Dekker.
Deze werd tevens eigenaar van een deel van de gronden met een oppervlakte
van 14 bunders. Bij de koop waren ook diverse losse goederen inbegrepen,
waaronder het hek aan de 'Breede weg', thans Breeweg. Verder was bepaald,
dat de gebruiker van de hofstede in de periode van 1 november tot 1 mei
vrij gebruik mocht maken van de dreef van Ter Hooge naar de straatweg.
4. VERKOOP HOFSTEDE BIJ TER HOOGE
In oktober 1871
verkocht Henri Dignus von Brucken Fock kasteel Ter Hooge aan Willem Aarnoud
baron van Lynden (1836-1913). Deze was achtereenvolgens lid van de Gedeputeerde
Staten van Zeeland, burgemeester van Koudekerke en kamerheer der Koningin
in bijzondere dienst. Later werd Van Lynden tot graaf verheven. De graaf
schijnt diverse pogingen gedaan hebben om ook de boerderij Groot ter Hooge,
waarop Pieter Dekker samen met Tannetje Verhage boerde, in eigendom te krijgen.
Dit lukte pas omstreeks 1875, toen Pieter Dekker zich als landbouwer van
de hofstede terugtrok en deze alsnog in handen kwam van Van Lynden.
Graaf van Lynden liet de boerderij in de jaren erna pachten door andere
leden van de familie Dekker. Jacobus Dekker, geboren 24 juni 1843, was de
eerste pachter onder Van Lynden en was een zoon van Hendrik Dekker en Tannetje
Zwigtman. Hij was gehuwd met Willemina Boon, geboren op 27 december 1841.
Hun zoon, wederom genaamd, Hendrik Dekker werd op 19 april 1879 geboren
en volgde zijn vader op de boerderij als pachter op. Hij trouwde met Maatje
Reijnhoudt, geboren op 12 december 1878. Zij woonden en werkten tot 1929
toen hun zoon Christiaan Dekker, geboren op 3 augustus 1907, zijn vader
opvolgde als pachter. Hij huwde met Elizabeth Maljaars, welke op 9 juli
1904 was geboren en kregen samen twee zoons, Hendrik, geboren op13 juni
1937 en Johannes, geboren op 12 oktober 1931. Samen werkten ze op het landbouwbedrijf
en bewoonde Johannes met zijn gezin de boerderij. Tegenwoordig is deze in
bezit van ... .
Het woonhuis en de schuur hebben altijd los van elkaar gestaan. Het onderkelderde
woonhuis stamt uit het begin van de 17e eeuw en de schuur is omstreeks 1752
ontstaan. In de periodes hierna hebben beiden weliswaar enkele wijzigingen
ondergaan, voornamelijk inwendig, maar is de positionering en verschijningsvorm
onveranderd gebleven. Het woonhuis kent een vrijwel vierkante plattegrond
met een afgeknot piramidedak en aan de westgevel een uitbouw met lessenaarsdak.
Deze boerderijvorm is in Koudekerke en op vrijwel geheel Walcheren schaars
en wijkt af van het gangbare model boerenwoning uit de 17e en 18e eeuw.
Alleen hofstede Buytenhof
kent in Koudekerke een vergelijkbare vierkante opzet.
De hoofdentree
van het woonhuis bevindt zich rechts van het midden, met erboven een drie-ruits
schuifvenster en ernaast twee 9-ruits schuifvensters met blinden. Deze metselwerk
voorgevel is later bepleisterd en hierbij is een steen met het jaartal 1767
of 1769 verdwenen. Verder bevat de voorgevel enkele staafankers boven de
vensters. Dergelijke ankers zitten ook net onder de slanke gootlijst, die
voorzien is van kleine gootklosjes. Aan de linkerzijde bevindt zich onder
de goot een vergaarbak voor hemelwater en een hemelwaterafvoer. Deze zullen
oorspronkelijk van lood zijn geweest en later zijn vervangen door zinken
exemplaren.
De overige gevels vertonen nog de vroeger veel gebruikte IJsselsteentjes
en op enkele plaatsen nog oudere Zeeuwse moppen. De oostgevel bevat twee
6-ruits schuifvensters met blinden en twee kleine dakkapellen, die later
zijn toegevoegd. Van nog recenter datum zijn de dakramen, die in het dak
zijn aangebracht. Het interieur vertoont nog slechts enkele originele elementen.
5. GROOT TER HOOGE IN DE WINTER
31-01-2003
De schuur is nog vrijwel authentiek en
bestaat uit een houten balkconstructie met aan drie zijdes gepotdekselde
houten delen en een rieten kap met rietgedekte wolfseinden. De gevel is
aan de noordzijde hoger en bevat daar diverse deuren, waarvan er een paar
tot aan de dakrand reiken. Op twee plaatsen is de dakrand verhoogd. Één
verhoging bevindt zich boven twee enkele luiken en op de andere plek bevindt
zich één dubbele deur, met erboven wederom twee enkele luiken.
Hierin wijkt deze schuur af van andere traditionele schuren in de omgeving.
Alle deuren en randen zijn voorzien van witte accenten. De houten oostgevel
bevat kleine horizontale vensters die de tussen de gepotdekselde delen zijn
aangebracht. De westgevel is uitgevoerd in metselwerk en bevat een getoogde
deur en getoogde vensters. Aan deze zijde was van oudsher de berging van
landbouwwerktuigen en voertuigen. De zuidgevel is lager dan de noordgevel
en bevat langs de stallen een reeks lage ramen. Los op het erf bevinden
zich een varkenshok en duiventil. Het erf is onlangs heringericht. Meer
foto's van deze boerderij vindt u hier.