Westerbeek heeft slechts korte
tijd de status van buitenplaats gehad. Het kwam voort uit een hof(stede)
en verviel daar na de bloeiperiode ook weer tot. Westerbeek was gelegen
op de plek waar nu tuincentrum Intratuin staat. Het herenhuis, het hart
van de buitenplaats, stond op de grens van het grondgebied van het tegenwoordige
hotel-restaurant Huys
ter Schelde en het afleveringsterrein van Intratuin. Een ander vast
onderdeel van een buitenplaats, de boerderij met zijn boerenwoning, -schuur
en bijgebouwtjes, bevond zich direct aan de toenmalige Vlissingse Kleiweg.
Dat is nu de plek waar het huis aan de Galgeweg
nummer 5 staat.
Met behulp van gegevens uit de Overloper van de Westwatering van Walcheren
uit 1574, een soort belastingregister, kunnen we vaststellen dat er in dat
jaar nog geen boerderij stond op de plek waar later Westerbeek zou verrijzen.
Er wordt wel melding gemaakt van het bestaan van een ‘boogert’
, die eerst door ene Leyn Bouwens, vermoedelijk een lokale landbouwer, wordt
bezeten en vervolgens door Cornelis François Tas. Van Tas weten we
dat hij in 1567 burgemeester van Middelburg was. Hij kwam uit een voorname
familie die veel grond bezat in de heerlijkheid ‘Buttinge en Zandvoort’
en, zoals dat gebruikelijk was in hogere kringen, op Walcheren boerderijen
opkocht als beleggingsobjecten
. In dit geval lag de betreffende boerderij in het Jacob Cornelisz block.
Vóór 1585 moet Tas zijn overleden, want in dat jaar wordt
niet hij, maar zijn weduwe in de boeken bijgeschreven. Zij blijkt dan niet
alleen eigenaresse te zijn van de genoemde boomgaard, maar inmiddels ook
van een hofstede. Haar naam komen we ook tegen bij een andere boerderij,
het op een steenworp afstand liggende Anderwijk
aan de huidige Boksweg.
Na de weduwe stuiten we in 1608 op haar zoon, de in Middelburg wonende François
Corneliszoon Tas, als eigenaar van beide hofsteden.
Met de invloed van de familie Tas is het gedaan omstreeks 1623 als Laureijs
Laureijsse de boerderij van Westerbeek onder zijn hoede neemt. Vervolgens
komen we Mr. Gillis Ekema de Vriese tegen (rond 1608-1648).
Na de dood van Ekema in 1648 werd de Vlissingse koopman Gillis Rooijaart
eigenaar. Hij was ‘colonel der stad Vlissingen’. De Nieuwe Cronyk
van Zeeland van rechtsgeleerde en historicus Mattheus Smallegange uit 1696
vermeldt Rooijaart in dat jaar nog als Commissaris van de Kamer van Assurantie.
Na het overlijden van Rooijaart kreeg zijn dochter en enige erfgename Jacoba
de beschikking over de nalatenschap van haar vader. Lang heeft ze er echter
niet van genoten, want al in 1703 doet Jacoba’s weduwnaar, de Middelburgse
koopman Abraham Dubuisson, vele onroerende goederen van de hand, zo kunnen
we opmaken uit schepenakten uit die tijd. Hof Westerbeek komt vervolgens
op naam te staan van Philibert (van) Boesschot.
Bijna 300 jaar geleden werd
de tweedelige Walcherse Arkadia (1715 en 1717) van Mattheüs Gargon
gepubliceerd. De auteur laat in zijn boek, op een verhalende wijze, een
fictief reisgezelschap per koets over Walcheren toeren. Een fragment uit
het tweede deel van de Arkadia gaat als volgt:
”Niet
verre [van Der Boede] waren zy [het reisgezelschap] gereden, of Ewoud [één
van de reizigers], ziende ter rechterhand Hof aan Hof en voor [zich] uit,
drie of vier hooge Torens nevens eenige Huizinge in ’t geboomte, begon
weder te vragen, wat dit voor Plaatzen [landgoederen] waren, en of het gantse
Land hier in Lusthoven [buitenplaatsen] en Heeren-huizen bestond”.
Het personage Ewoud verbaast zich er dus over dat er zo’n grote hoeveelheid
buitenplaatsen is te bewonderen ten (zuid)westen van Der
Boede. Het gaat in dit fragment over de cluster van buitenverblijven
tussen de huidige Rondweg Koudekerke en de Vlissingse Paauwenburgweg. Van
al die landgoederen staat tegenwoordig alleen Der
Boede nog overeind.
De bekende Villa Moesbosch,
tegenover Der Boede gelegen, wordt door Gargon niet genoemd omdat die in
1717 nog niet bestond. Hij doelt in zijn tekst verder op de inmiddels verdwenen
buitenplaatsen De
Triton, Anderwijk,
Lammerenburg
en Paauwenburg.
1. WALCHERSE ARKADIA - M. GARGON
1715
Op 23 februari 1703 kwam
Hof Westerbeek op naam te staan van Philibert (van) Boesschot. Boesschot
had zijn sporen verdiend als zeevaarder. Hij had het bezit van de Middelburgse
koopman Abraham Dubuisson overgenomen. Of Westerbeek al in die tijd was
uitgegroeid tot buitenplaats of alleen een boerderij bevatte, is moeilijk
te achterhalen, al zou het nog bestaande wagenhuis uit 1692 bij villa Moesbosch
een aanwijzing kunnen zijn voor een oorsprong net voor het begin van de
achttiende eeuw. Dit wagenhuis kan evengoed bij de boerderij of buitenplaats
Der Boede behoord hebben. We weten dus niet zeker of Boesschot de grondlegger
was of dat hij een pas gesticht landgoed kocht. Het herenhuis moet evenwel
voor 1715 zijn gebouwd, dit blijkt uit het hiervoor ook al aangehaalde boek
van Mattheüs Gargon waarin hij specifiek over Westerbeek en Boesschot
schrijft:
”[De buitenplaats Westerbeek],
die aan het einde van de lange dreef een schoon Huis vertoonde, heeft een
schoonen en net beplanten Hof achter, en een grooten vruchtbaaren boomgaard
op zyde, en komt den Heer Boesschot toe, die na schipbreuk geleden, en eene
oogschijnlijke dood voor ’t land ontworstelt te hebben, hier zyne
rust en verlustinge zoekt”.
Eenmaal terug op vaste bodem, bekleedde Boesschot de functie van schepen
bij de ’landvierschaar der stad Vlissingen’, een rechtsprekend
orgaan. Philibert Boesschot was in 1715 getrouwd met Catharina Johanna van
de Putte, dochter van Carel van de Putte, alweer een zeeheld. Na Boesschots
dood, in 1733, gingen zijn eigendommen over op zijn weduwe. Zij had overigens
ook de iets verderop gelegen buitenplaats Westerwijk
onder haar hoede.
Bij buitenplaats Westerbeek, waar het in dit artikel over gaat, moet villa
Moesbosch
in één adem worden genoemd, omdat laatstgenoemde is voortgekomen
uit eerstgenoemde. In 1745 besloot weduwe Boesschot-Van de Putte namelijk
om haar pas in het huwelijk getreden dochter Constantia Suzanna en schoonzoon
Nicolaas Carel van Hoorn eens goed in de watten te leggen. Zij stelde hen
in staat om op het gebied van de boomgaard van Westerbeek een herenhuis
te bouwen dat later de naam 'Moesbos' kreeg (nu Moesbosch). Die naam verwijst
naar het zogeheten moesbos – een klein bosgebied waar fruit en groente
wordt geteeld en verbouwd - van het aloude en fameuze Huis Der
Boede.
Boesschot’s dochter Constantia Suzanna was in het huwelijk getreden
met haar neef Nicolaas Carel van Hoorn, Heer van Burgt. Hij woonde sinds
1724 met zijn ouders op een buitenplaats in West-Souburg, niet ver van de
grens met Vlissingen. Nicolaas Carel was de zoon van Constantin van Hoorn
en Cornelia Lucia van de Putte. Nicolaas was enige tijd schepen en, net
als zijn vader, burgemeester van Vlissingen.
2. BUITENPLAATS WESTERBEEK
OP DE KAART VAN DE GEBROEDERS HATTINGA IN 1750
Westerbeek was halverwege de achttiende
eeuw een voornaam landgoed dat zich in aanzien en omvang kon meten met het
grote en veel oudere Der Boede. In
de hoogtijdagen van Westerbeek stonden er maar liefst drie huizen op het
grondgebied. Bij deze buitenplaats moeten het landhuis Moesbosch
en het zogeheten speelhofje Fleurenburg
daarom in één adem noemen.
Als we bovenstaande kaart van Walcheren, van de cartografenbroers Hattinga,
uit circa 1750 raadplegen, zien we mevrouw Boesschot vermeld staan bij Hof
Westerbeek. Het herenhuis van Westerbeek bevond zich boven de pijl.
Als we vervolgens de vergroting hier rechts bekijken zien we dat het speelhofje
Fleurenburg zich bevond zich nabij de kruising van de zandweg en de Jacoba
van Beierenweg. Landhuis Moesbosch bevond zich met enkele bijgebouwen ten
noorden van de zandweg die hier tussen de tuinen van Westerbeek en Moesbosch
door slingerde. Uiterst rechts is nog net het landhuis van Der Boede te
zien.
3. FRAGMENT WESTERBEEK OP ATLAS HATTINGA
Nadat de weduwe Boesschot
was overleden (1757), werd haar hof, inclusief Fleurenburg,
verkocht. Moesbosch
bleef buiten schot, want van dit in 1745 opgerichte landhuis was niet de
weduwe, maar waren haar dochter en schoonzoon de eigenaars; een soort ’status
aparte’ binnen het geheel. Er meldde zich in 1757 een tweetal kopers.
De uit Vlissingen komende koopman Daniël Sanders en zijn West-Souburgse
evenknie Pieter Tapper zagen er brood in om in het stuurloos geworden Westerbeek
te investeren. Helaas liep het niet goed af met het ooit zo deftige buiten.
Sanders en Tapper lieten het landgoed uit elkaar vallen. Niet alleen in
figuurlijke, maar voor wat betreft het herenhuis ook in letterlijke zin.
Eerst verkochten de twee investeerders in november 1758 Fleurenburg aan
de Koudekerkse landman Willem de Smidt. Daarna kwamen, volgens een akte
van 2 februari 1759, de boerderij van Westerbeek en een deel van de bijbehorende
gronden in handen van een schoonzoon van Tapper, landman Cornelis Oreel
uit Klein Abeele. Er wordt in de genoemde akte bovendien gerept over ”het
herenhuis op dit hof Westerbeek nog staende, dog verkogt om afgebroken te
worden”. Kennelijk was er een koper gevonden die de ontmanteling
van het herenhuis voor zijn rekening ging nemen. De verkoop van de sloopmaterialen
leverde immers geld op, zeker in een tijd waar alles werd hergebruikt. Omdat
het hart van het landgoed verloren ging, raakte Westerbeek zijn status van
buitenplaats kwijt.
Cornelis Oreel was slechts korte tijd actief op het boerenbedrijf van Westerbeek.
Al in 1763 nam de Middelburgse koopman Pieter Lucas Grijmalla de boerderij
van hem over. Grijmalla had overigens in datzelfde jaar ook landhuis Moesbosch
gekocht. Als gevolg van die laatste transactie kwam aan de familieband op
Westerbeek, die de dochter en schoonzoon van de Boesschots tot dan toe hadden
vertegenwoordigd, een einde. Hoewel hij Moesbosch behield, besloot Pieter
Lucas Grijmalla in 1785 boerderij Westerbeek af te stoten. In de Middelburgsche
Courant werd op 4 augustus 1785 de verkoop aangekondigd van de 'schoon en
welgelegen' hofstede Westerbeek, samen met enkele percelen land in Koudekerke
met een opperlakte van 8 gemeten en 180,5 roeden en onder West-Souburg 40
gemet en 272,5 roeden. De verkoping zou op 9 augustus van dat jaar in de
Koudekerkse herberg genaamd 'Vlissingen' plaatsvinden.(1)
In de archieven van de rekenkamer van Zeeland duikt op 7 maart 1786 als
verkoper Pieter Lucas Grijmalla op. Hij deed de hofstede van de hand aan
Jan Bol voor zo'n 296 pond Vlaams.(2) Om de
koop financieel rond te krijgen sloot Bol een hypotheek af bij de verkoper
van het onroerende goed. Een dergelijke overeenkomst was destijds heel normaal.
Rond 1807 kocht Oost-Souburger Jean Baptiste Alexandre de boerderij van
Jan Bol. Alexandre was investeerder in onroerend goed en verkocht de boerderij
in 1813 door aan Izaak van de Sande.(3) Deze
Vlissinger was afkomstig van een vermogende familie. Diverse bronnen brengen
hem in verband met meerdere beroepen: koekebakker, slachter, koopman en
winkelier. In 1830 had jhr. mr. Anthony Pieter van Doorn interesse in de
boerderij. Anthony Pieter bewoonde in die periode de buitenplaats Moesbosch
en nam de oude boerderij van Westerbeek over van Van de Sande. Opmerkelijk
genoeg blijkt die boerderij volgens de notariële transportakte opeens
‘De Vriendschap’ te heten. Het boerenbedrijf was kennelijk door
Van de Sande hernoemd. Waarom? Die vraag blijft vooralsnog onbeantwoord.
Na het overlijden van Anthony Pieter van
Doorn in 1870 werd gestart met de bouw van een nieuwe villa op Moesbosch.
Dat geschiedde op initiatief van de zoon van Anthony Pieter, jhr. Johan
Adriaan Hendrik Cornelis van Doorn. Naast een villa werd er ook een nieuwe
boerderij gebouwd. De oude boerderij van Westerbeek, ofwel ’De Vriendschap’,
zal hierdoor overbodig zijn geworden en werd afgebroken. Het einde van Westerbeek
was hiermee definitief geworden. Op het terrein van het huidige Moesbosch
staat nog steeds een voormalig wagenhuis. De muurankers geven het jaar 1692
weer. Mogelijk behoorde dit wagenhuis bij buitenplaats Westerbeek en in
dat geval is dit het enige zichtbare restant van Westerbeek.
4. KOETSHUIS BIJ VILLA MOESBOSCH
(22-05-2010)
De heer Wim Joziasse, lange
tijd woonachtig in de zogeheten tuinmanswoning, tussen villa Moesbosch en
de bijbehorende boerderij Moesbosch, wist te vertellen:
“Bij de uitbreiding van Intratuin - dat in handen is van mijn zoon
en neef - heb ik meegewerkt aan de aanleg van onder meer een waterleiding.
We stuitten toen op een fundering. Dat was op de plek waar nu de afleveringen
plaatsvinden, dus aan de achterzijde van het bedrijf. Interessant om nu
te horen dat we destijds de resten van een buitenplaats troffen.”
Westerbeek, dus.
Het is duidelijk dat bodemonderzoek hier zeker resultaat zou opleveren.
Een dergelijk onderzoek ligt in de nabije toekomst echter niet voor de hand.
Alleen al de huidige economische omstandigheden zullen dat niet toelaten.
voetnoot 2:
bron: Archief Rekenkamer van Zeeland D 69651, Transporten onroerend goed Walcheren (2) 1757-1805
voetnoot 3:
Slachter Isaac van de Sande blijkt uit de aanwijzende tafels bij het kadastrale minuutplan van Koudekerke, sectie G2 eigenaar te zijn van de percelen 246 en 247)